‘We hebben van woorden als God en seks afgedragen jassen gemaakt’

Door Mounir Samuel in De Groene Amsterdammer
Gepubliceerd op 7 maart 2018

De Koerdisch-Nederlandse actrice en zangeres Meral Polat (36) heeft een stem zonder weerga. Ruig en rauw klinken haar Koerdische en Turkse liedjes die onder de huid gaan. Polat zet haar hele lichaam in als instrument. Sensueel en zelfbewust danst ze op het podium en betovert haar publiek. De voormalige Zaanse mbo-leerling toerisme was als tiener doodongelukkig, werd door haar vader dwars tegen alle ideeën van de gemeenschap in naar de toneelschool gestuurd en brak door. ‘Maar dat verhaal heb ik nu wel verteld, hoor. Altijd maar dat praten over afkomst en achtergrond, ik ben zoveel meer dan dat. Het is tijd voor een nieuw verhaal.’

Polat speelde samen met Nazmiye Oral een rol in het grote theatersucces De gesluierde monologen van Adelheid Roosen, waarin grote thema’s als gedwongen uithuwelijking, maagdelijkheidsdruk, homoseksualiteit, huiselijke gevangenschap en interculturele relaties werden aangekaart. De voorstelling werd ook in het Turks gespeeld en trok veel publiek uit de eigen gemeenschap. Dit voorjaar zal ze te zien zijn in een nieuwe Wijksafariwaarvoor ze twee weken bij een azc ‘in adoptie’ ging. Maar Polat maakt en speelt veel meer dan zogeheten doelgroepentheater. In de afgelopen jaren rees haar ster zowel op het doek, de buis als op de planken. Zo speelde ze in de film De Boskampi’s, de tv-serie Noord/Zuid en De luizenmoeder, maar floreert ze ook in de hoge kunsten in voorstellingen als Hoogwater Laagwater, Snorro en, mijn persoonlijke favoriet, de zelf gemaakte aangrijpende muzikale voorstelling Ochtendzee over het lot van een jonge vluchtelinge die gescheiden wordt van haar vader.

Altijd bezig met de zin en betekenis van wat dat nu is ‘mens-zijn’, speelt Polat met haar masculiene en feminiene kanten en geeft ze aan beide definities nieuwe betekenis. Wijdbeens zit ze in haar veelkleurige kokerrok in de woonkamer. Een sigaret in de hand. Strakke blouse met drukke print. Bont nekbandje om. Ik moet even met de ogen knipperen.

‘Alles kleurt en vloekt, prachtig hè, heel Koerdisch!’, zegt ze terwijl ze op haar eigen spiegelbeeld wijst. Polat is vrouwelijk zoals weinig vrouwen dat zijn, zonder nadruk, zonder onzekerheid en opmerkelijk voor een actrice: zonder acteren. Ik vraag me af hoe het is om als vrouw op het toneel te staan, je lichaam altijd en overal in te zetten, binnen een gemeenschap waar daar toch minstens met gefronste wenkbrauwen naar wordt gekeken. En ook: hoe Polat door te zijn wie ze is jonge vrouwen uit islamitische gemeenschappen leert datzelfde te doen.

‘Toen ik in Iraaks Koerdistan was heb ik alles gezien waar Koerdistan bekend om staat – de meterslange alcoholreclames, de clubs – maar ik heb op geen plek ter wereld minder vrouwen in het openbaar gezien dan juist daar’, leg ik haar voor. ‘Herken jij die sterke gender-opsplitsing onder Koerden, die juist de naam hebben verlichte en seculiere moslims te zijn?’

Polat luistert aandachtig. ‘Oké’, zegt ze terwijl ze de aansteker pakt, ‘even nog een sigaretje hoor’ en met haar lage stem vertelt ze: ‘Je hebt heel veel verschillende Koerden uit heel veel verschillende landen, die ook heel veel religieuze stromingen hebben en bij elke religieuze stroming hoort natuurlijk een eigen culturele omgeving. Ik kan je weinig vertellen over de positie van de vrouw in de Koerdische gemeenschap, waarover ik je wel kan vertellen is de positie van de vrouw in mijn eigen omgeving. Mijn ouders komen uit Dersim in Oost-Turkije dat nu in het Turks Tunceli wordt genoemd.’

Dersim is bekend van de bloederige onderdrukking van een lokale opstand in 1937 en 1938 waarbij de schattingen van het aantal doden onder de Koerden varieert tussen de 10.000 en 80.000. ‘In Dersim is zo’n negentig procent van de inwoners alevitisch. Alevitisme was in ons gezin een leer hoe een goed mens te zijn. Het gaat veel meer om menselijke relaties en het leven hier op aarde. Het is veel individualistischer in hoe je de religie vormgeeft en kent geen strenge verordeningen.’

Het alevitisme wordt ook wel de humanistische islam genoemd, maar Polat wil het liever niet met de soennitische islam vergelijken of van ‘alevitische moslims’ spreken. Zo zou volgens haar het alevitisme een mystieke stroming zijn die deels verder terug dateert dan de islam. ’In het alevitisme bestaat God, evenals de profeten. Maar in het alevitisme dat ik mee heb gekregen ligt de focus op het nu, het hier, het mens-zijn, het met elkaar leven, de onderlinge relaties. Niet het hiernamaals.’

Bestaat God voor jou?

‘Ik vind het woord God, het woord zelf, de taal, als een soort afgedragen jas geworden die we te veel aan hebben gehad. Net zoals het woord multiculturaliteit. Sommige woorden hebben we zo vaak gebruikt dat ze zijn verworden tot kledingstukken die zo vaak gedragen en gewassen zijn dat ze ons niet meer passen. En religie an sich‘ – Polat last een lange pauze in – ‘de constructies en hoe religie wordt vormgegeven…’ ze maakt haar zin niet af, zoekt zichtbaar naar woorden en zegt dan: ‘Kijk voor mij is vrijheid een heel belangrijke drijfveer in eigenlijk alles wat ik doe. En voor mij geldt dat ook in het niet willen benoemen, bij een groep horen, of me verbinden aan een constructie. Het zo vrij mogelijk bewegen, daar voel ik me het fijnst bij. Ik geloof. Ik ben spiritueel. Maar ik ben niet religieus.’

Ik werp een zijdelingse blik op de afbeeldingen van Boeddha en Shiva achter haar. Maar in haar huis hangen ook amuletten tegen het boze oog en de beschermende hand van Fatima. ‘Ik zeg altijd dat het grootste gevaar voor een mens is om religieus te zijn en niet gelovig, godsdienst te kennen maar niet God’, zeg ik.

‘Ah, mooi. Precies. Dan denk je: “Ik ben dit hokje”, terwijl het gaat om de betrekkingen, om wat eronder zit.’ Ze springt op, pakt een boek en leest een overdenking voor over het bijbelse verhaal van de Ark van Noach als symbolische weergave in getallen en vormen van de mens, zijn lichaam en seksualiteit. Terwijl ze door het boek bladert zegt ze: ‘Ik kan ook niet in termen denken van wat ik geloof is goed en waar en wat jij gelooft is niet goed en niet waar. Ik heb totale acceptatie en respect voor iedereen die op wat voor manier dan ook wat ook wil geloven. Maar natuurlijk heb ik geen acceptatie als je daarmee een ander beschadigt. En helaas zijn we daar nu in de wereld beland, die gedachtegang dat wat ik geloof goed is en wat jij gelooft niet goed is en je moet worden vernietigd. Daarom zijn woorden als God en religie voor mij als een afgedragen jas geworden.‘

‘Ik denk dat heel veel dingen, dus ook wat in de religieuze boeken staat, symbool staat voor iets. Het gaat eigenlijk steeds om wat er binnenin gebeurt. Het is het niet-tastbare, het niet-letterlijke. Daarom vond ik die overdenking ook mooi. Ik dacht: “O ja de Ark, het is misschien niet letterlijk gebeurd, maar kent meer een symbolische en spirituele betekenis.” Eigenlijk heeft alles wat hier gebeurt – als je uitgaat van zo binnen, zo buiten, zo boven, zo beneden – een symbolische en diepere betekenis. Denk bijvoorbeeld aan relaties, als dichtstbijzijnde menselijke spiegel en het type partners dat je telkens weer aantrekt. Ik denk dat alles wat buiten je gebeurt ook te maken heeft met wat je moet leren, wat er in jou gebeurt. Dat mijn thema in mijn leven vrijheid is, dat zit waarschijnlijk in mijn DNA van al die generaties vrouwen voor mij die die vrijheid niet hebben gekend omdat ze vrouw zijn geweest, omdat ze Koerdisch zijn, omdat ze opgejaagd zijn. Ik ben daar honderden en honderden jaren later nog mee bezig.’

Hoe verliep de vrijheidsstrijd thuis?

‘Ik ben heel erg opgegroeid met het idee dat je totaal onafhankelijk moet zijn als vrouw. Dat je net zo sterk moest zijn als mannen. Je moest studeren. Op het moment dat ik zeventien was kreeg ik direct rijles, want op m’n achttiende moest ik auto kunnen rijden, want dat is ook vrijheid en onafhankelijkheid. Daarin heeft mijn vader me altijd enorm gestimuleerd en mijn moeder ook. Ik werd hetzelfde behandeld als mijn broertje, totaal, behalve op één punt: relaties. Bij mijn broertje waren ze minder streng dan tegen mij. Dat is echt een weg die we samen hebben moeten bewandelen. Mijn broertje mocht z’n vriendinnetje meenemen naar een verjaardagsfeest, maar ik kon dat op m’n 22ste eigenlijk niet doen – ook al is dat nooit met zoveel woorden uitgesproken. Ik kon vriendjes ook niet mee naar huis nemen. Waar dat over gaat? Tja, over de positie van de man en de vrouw, over seksualiteit en uiteindelijk natuurlijk maagd-zijn.’

‘Wat is die zogeheten sletvrees toch, waarbij op een vrouw neergekeken wordt wanneer ze veel verschillende (bed)partners heeft, terwijl een man juist in status groeit?’ vraag ik.

‘O, dat soort systemen gaan ver voorbij een bepaalde cultuur of religie. Ik denk dat we terug moeten naar de Neanderthalers om daar antwoord op te krijgen. Die oerdrift van een man een vrouw te bezitten. Het is allemaal onderdrukking van de vrouwelijke soort, die we tot het zwakkere geslacht hebben gemaakt omdat ze fysiek gezien minder sterk zou zijn. Ik ben benieuwd hoe een man een geboorte door zou brengen als hij moest baren. Ik geloof dat vrouwen veel meer pijn aankunnen, ook mentaal.’

Hoe speel jij met vrouwelijke kracht op het toneel?

‘Ik ben ergens een jongetje op het toneel. Ik toon juist mijn vrouwelijkheid door niet bang te zijn voor de mannelijkheid in mij. Ik denk dat we allemaal die beide krachten in ons hebben. Voor mij is vrouwelijkheid niet dit: “O kijk nou eens hoe verleidelijk ik ben”‘ – zegt Polat met zoete stem terwijl ze gracieuze bewegingen maakt – ‘maar zit die vrouwelijkheid juist in dit, BAM!’ en ze zet haar beide voeten met een harde klap op de grond. ‘Ik vind het moeilijk om het in woorden te vangen, maar het is een andere energie, een masculiene energie. We verwarren het met mannelijkheid maar dat is het niet. Want ik draag die energie in me als vrouw.’

Waarom noem je jezelf dan een jongetje op het toneel?

‘Ik gebruik dat woord jongetje omdat wij in deze wereld de dingen zo hebben ingedeeld en het daarmee duidelijker is wat ik bedoel. Maar voor mij betekent een jongetje zijn dus eigenlijk juist vrouw en meisje zijn. Misschien moet ik niet jongetje zeggen, maar kind. Als ik nu naar mijn tweejarige nichtje kijk, zie ik een kind dat gewoon doet, dat is, dat vrij is. Ze zit soms wijdbeens en dan is ze weer een prinsesje. Ze is “man”, ze is “vrouw”. Maar op het moment dat we geboren worden, dan zeggen we: “Het is een meisje, dus roze, dan draag je dit en doe je dat. En je bent een jongetje en dan hoor je zo te zijn, en zo.” En zo zitten we direct in een kader vast. Maar stel dat we nu niet al die dingen opgelegd zouden krijgen, zo van jij bent een jongen en jij bent een meisje, hoe zouden we ons dan gedragen?’

Polat denkt even na en zegt dan: ‘Ik denk dat we eigenlijk heel erg bang zijn voor onze respectievelijke masculiene en feminiene kracht, zowel als mannen als als vrouwen. Ik vind een man die een echte masculiene oerkracht in zich heeft en die totaal durft te leven – wow – maar tegelijk die feminiene kracht die in elke man aanwezig is vrijuit durft te tonen zo sterk en aantrekkelijk. Het gaat niet om man of vrouw. Het gaat om energie. Ik denk dat we onszelf zo klein maken door alleen sterk te mogen zijn of afhankelijk en dat daar uiteindelijk veel frustraties en spanningen binnen de samenleving door worden veroorzaakt.’

Ze vervolgt: ’Mijn vader liet me in bomen klimmen en stoeien. Ik denk dat hij misschien een ander beeld van vrouwen had dan hier dominant is. Als ik naar Dersim ga en ik zie de vrouwen, vooral de oude generatie, die dragen stokken, bewerken het land, die zijn stoerder en rauwer dan de meeste vrouwen hier.’

‘Het is moeilijk prinsesje spelen in tijden van oorlog,’ merk ik op.

‘Ja, dus mijn vader heeft nooit tegen mij gezegd dat ik anders moet zitten of lopen. Maar toen ik naar de toneelschool ging kreeg hij wel van de gemeenschap te horen: “Je dochter, naar de toneelschool, het theater, ten eerste waarom? Dat is toch geen zekere toekomst. En ten tweede, Amsterdam, zo’n gevaarlijke stad? Moet je dat wel doen?” En daar heeft hij het volgens mij ook best moeilijk mee gehad. Maar hij verkoos de liefde voor mij boven de culturele regels. Dus hij heeft me altijd gesteund en toch heb ik met hem een lange weg gehad. Want hoewel hij me heel erg steunde, hield hij me ook heel erg in de gaten. Ik had altijd het idee dat hij een beetje z’n hart vasthield. Zo van: verliest ze zichzelf niet, dwaalt ze niet af, drugs, seks, rock & roll.’

‘Maar nu is er wederzijds vertrouwen. Er zijn dingen waar ik het nooit met mijn vader over heb, dat wil ik niet en hij ook niet. Maar ik ben ondertussen 36. Toen ik 22 was, was het een heel ander verhaal. Toen deed ik van alles stiekem uit een zogeheten bescherming, omdat ik hen geen pijn wilde doen. Mijn seksualiteit was bijvoorbeeld zo’n ding, ik voelde de druk van de eer van de familie. Maar dat gevoel van onvrijheid en taboe heeft deze hele wereld. Seks is tot zo’n groot ding gemaakt. Er rust zo’n groot taboe op. We hebben seks verschoven naar een pornografisch iets. Terwijl je seksualiteit en sensualiteit als vrouw – en nu heb ik het dus niet over de seksuele daad als zodanig of het met heel veel mensen seks hebben, maar de diepe vorm van intimiteit en zelfbewustzijn – gewoon moet laten bestaan, in je lopen, in je drinken, in je staan, in je zijn, in the way of being. Daar rust zo’n taboe op, ook in Nederland trouwens.’

‘Als iemand lekker in z’n vel zit, niet in de vorm van afgetraind maar met acceptatie en liefde, van “dit is wie ik ben, dit is wat ik voel,” draagt en straalt iedereen seks uit. Maar ook seks, opnieuw, is een woord als een oude jas die we te veel hebben gedragen. Want ik heb het niet over “neuken” en “porno” en “geil”, maar dat is wel de connotatie die dit woord direct oproept. Ik heb het over onze natuurlijke staat van zijn. Het verlangen is zo mooi, zo natuurlijk, dat verlangen naar intimiteit, lichaamswarmte, vrijen. Ik heb dat in mezelf echt moeten helen. Dat je als vrouw behoeftes hebt en verlangens en dingen wil en daarover niet jezelf te veroordelen is echt een zoektocht geweest. Dat het niet fout is, niet slecht, dat het een stroom van energie is, die heel vruchtbaar is, heel creatief. Dat is een weg geweest waarbij ik mezelf telkens bewust moest maken van wat mijn onderliggende gedachtes over seks waren, waar die vandaan kwamen.’

‘Alle dingen die ik over mijn eigen seksualiteit dacht waren allemaal bedachte constructies door de samenleving en directe omgeving. Ik heb ooit in De Balie een toespraak voorgedragen van de Egyptische feministe Nawal el Saadawi met de zin: “Ik ben niet verantwoordelijk voor jullie eer, ik geef jullie jullie eer terug, ik ben alleen verantwoordelijk voor mijn eigen eer, en die is van mij alleen.” Ik gaf mensen alles terug. Dat gaf enorme vrijheid. Hoe het publiek reageerde? Als ik over dit soort thema’s spreek voel ik niet zozeer een bevrijdingsgolf onder toeschouwers, maar ik voel wel dat mensen die vrijheid voelen als ik die vrijheid leef en als ik anderen die vrijheid gun.’

Polat streelt een van de katten, Sucuk, vernoemd naar de pittige Turkse worst – ‘hé, jij gaat weer naar buiten want je gaat weer naar Mo en die is allergisch en lust jou niet, hoewel Mo, een poesje is toch best leuk zo nu en dan?’ – en vervolgt: ‘Ik moet zuiver en trouw zijn aan mezelf. Ik toets altijd mijn intenties. Maar ik ben niet meer bezig met omgeving en buitenwereld en al die rollen die ze van mij vragen. Ik ben me bewust van de rollen, ik kan in de ene rol stappen en er weer uit stappen en in een andere rol en erin en eruit stappen, maar het zijn allemaal bedachte jassen die ik aan of uit kan doen, ik ben ik zonder al die kostuums.’

Dus de actrice speelt geen rollen meer?

‘Ja, grappig hè? Ik ben heel mijn leven al naar mensen aan het kijken en ik weet hoe je een rol moet aantrekken en weer uit kan trekken. Alles wat je leest, alles wat je doet, het is…’ Polat slaat op haar borst en zucht. ‘Ik weet niet hoe ik het uit moet leggen.’ Ze gaat in meditatiehouding zitten. ‘Kijk, als ik hier zit, tegenover jou en ik laat jou gewoon zitten. Ik heb geen oordeel over jou. Ik geef gewoon adem, letterlijk. Ruimte.’ Ze haalt diep adem. ‘Ik weet dat jij dat voelt, toch? Zoals je hier op de bank zit.’

Ik voel me in Polats aanwezigheid inderdaad altijd volledig gezien, gehoord, erkend, op m’n gemak, ontdaan van alle scrupules, schaamte of maskers. ‘Ik weet dat het publiek dit voelt, die vrijheid, dat ik daar gewoon sta en simpelweg aanwezig ben. Vrijheid is fluïde. Vloeibaar. Dat kind dat niet hoeft te kiezen, dat gewoon is, dat we allemaal in onszelf hebben. Hoe zou jij leven als je leeft als een kind? Je bestaat, je leeft, zoals een boom dat doet, die groeit, bloeit, zuurstof geeft, zonder daar iets voor terug te vragen. En tegelijk geef ik volgende week misschien een heel ander antwoord, want ook dit is een continu proces. Maar één ding weet ik wel: dat ik telkens terug moet hiernaartoe, haal eens adem Mounir. Heel diep adem.’

Ze sluit haar ogen, beweegt haar hand richting haar hart. Luid en hoorbaar haalt ze adem. ‘Als ik dan hier ben en vanuit hier kan kijken, kan ik overal weer in duiken. Maar soms ben ik ergens ingedoken en dan kom ik er niet meer uit. En dan denk ik: “Ho, ho, ho” en dan keer ik weer terug naar die adem. En die adem is geen vrouw, die adem is geen man, die is geen Koerd, geen Nederlander, die is gewoon adem, gewoon leven. O ja, dat is het. Dat is mijn waarheid en dat is mijn vrijheid. En als ik dan weer vanaf die plek overal weer in mag duiken, want ik vind alles leuk en interessant en spannend, dan ben ik. Het is allemaal verhaal. Het is allemaal een script. Het is allemaal een toneelstuk. Alles. Iedereen. Maar dit is echt.’ Ze klopt op haar borst en dan op de mijne: ‘En jij bent echt.’

‘Als ik nu constant tegenover jou zou zitten als Mounir is transman, Mounir is trans-man… dan heb jij zo’n beperkt hokje om in te bewegen. En dan ben ik de actrice. Nou lekker dan. We hebben elkaar niets te zeggen. Maar dit is wat we voortdurend in dit land doen. Ik probeer als ik naar de supermarkt ga bijvoorbeeld soms bewust die rollen te doorbreken. We spelen daar namelijk allemaal voortdurend dezelfde rol. Het gaat automatisch. Namelijk de caissière speelt de rol van de caissière en ik ben de klant. Maar waarom? Ik kan ook een andere houding aannemen, dan maken we echt contact. Ja, ik weet dat zij daar achter de kassa zit en afrekent, maar ik kan haar zo benaderen dat we als twee mensen contact hebben, in plaats van automatisch in de opgelegde rol te schieten. Het verhaal blijft hetzelfde, maar de gebeurtenis voelt zo anders.’

‘Natuurlijk vind ik het soms leuk die actrice-jas aan te trekken en over de rode loper te paraderen. Of de verleidelijke sexy exotische vrouwen-jas aan te doen. En dan doe ik weer m’n jongetjes-jas aan. Maar ik ben adem. En dat klinkt heel vaag en waarschijnlijk kun je er niets mee, maar je voelt het wel.’

Hoe kijk je naar Nederland?

‘Een regenboog ontstaat wanneer het donker en het licht met elkaar in dialoog gaan. Het is een spel tussen licht en donker. En ook dat is vrijheid; als ik de donkerte die ik in me draag ook kan laten zijn en met het licht in dialoog mag laten gaan. Het is zo’n beperking van vrijheid dat je hier altijd gelukkig moet zijn, leuk, blij, dat constante denken: “Het moet goed met me gaan, waarom gaat het niet goed met me?” Sometimes there is darkness en die is uiteindelijk net zo waardevol, zo niet meer. Het is heel moeilijk om dat toe te laten, maar dan zeg ik toch: “Oké, au, kom maar.”’

Die metafoor van spel tussen licht en donker trekt Polat ook door naar de situatie in Turkije. ‘Als je niet naar je donkere kanten kunt kijken en die niet kunt erkennen, kun je niet helen. Maar dat geldt ook voor een natie en een land. Ik geloof dat Turkije pas echt zal helen als de genocide wordt erkend, dat wat daar en toen is gebeurd, in plaats van dat halsstarrig te blijven ontkennen. Of wat er nu weer tegen de Koerden gebeurt, tja, dat is totaal onrechtvaardig en wreed. En als ik nu mijn Koerden-jas aantrek, o dan voel ik het zo. Maar als ik hem dan weer uittrek en naar de hele wereld kijk, dan zie ik hoe dit soort dingen op zoveel plekken en met zoveel volken gebeuren. Het is gewoon tragisch.’

‘Uiteindelijk probeer ik verder te kijken dan het verhaal en daarin op zoek te gaan naar betrekking en intentie. Daarin kun je telkens het label wisselen: Kopt, Koerd, moslim. Maar het gaat allemaal om mensen met dezelfde adem als die van jou en mij.’ En Polat zuigt weer langzaam en diep haar longen vol.

Dit voorjaar verschijnt Mounir Samuels nieuwste boek God is groot: Eten, bidden en beminnen met moslims (uitgeverij Jurgen Maas)